Hoe sympathiek de aardappelpotende buurtcollectieven in Oost en vrolijk woonboten doorzagende kunstenaars op broedplaats De Ceuvel in Noord ook zijn, het blijven roependen in de woestijn.
Leuk hoor, al die burgers die zelf initiatieven nemen.
Maar steeds weer stuiten ze op de klassieke reguleringswetten van de overheid.
Het kleinschalige, soms activistische, initiatief laat zich maar moeilijk verenigen met de traditionele manier van stedelijke planning.
Het gaat dan ook om twee zeer uiteenlopende grootheden.
Het een heeft een vaak tijdelijk karakter en kent een duidelijk programma.
Het ander gaat over hoge investeringen over lange termijn voor plannen met een vaak diffuus programma.
Bien étonnés de se trouver ensemble
Lees het aardige boekje van Mariska van den Berg ‘Stedelingen Veranderen De Stad’ (uitgever Trancity 2013) waarin ze zo'n 18 recente bottom-up projecten (ook in Amsterdam) beschrijft.
Je begrijpt meteen waar de schoen wringt.
Toch is het een hoopvol boekje omdat het een perspectief biedt op een andere relatie tussen overheid en betrokken burgers en ook op de ontwikkeling van nieuwe stedelijke plannen
En dan loop ik ineens tegen zo'n aandoenlijke plek aan waar die clash tussen regulerende overheid en improviserende burger zo zichtbaar wordt. De brug van de Westerkeersluis over het Westerkanaal, de verbinding van de Van Diemenstraat en de Tasmanstraat.
Met dat prachtige groene brugwachtershuisje.
Mooie kloek ontworpen brug ook uit de zestiger jaren.
Geheel in de geest van de in de twintiger en dertiger jaren ontwikkelde idee dat een brug meer is dan een noodzakelijk civieltechnisch werk, maar ook kan functioneren als een ontmoetingsplaats (zie de vele bruggen van Piet Kramer) werd hier een tweetal bankjes aangebracht.
De huidige plaatsing ervan toont het gapende gat tussen overheid en burger.
Je ziet het voor je. We zetten ze richting straat. Zit je lekker met je gezicht naar het zuiden en kijk je niet zo naar dat (toen nog) stinkende water.
De banken zijn nog niet geplaatst of vissers en geliefden gaan meteen zeuren. Die willen juist (afgekeerd van het verkeer) naar het water en de ondergaande zon kijken. Hoe kan de gemeente zo stom zijn.
Onder druk van de amateur visbond worden de banken een paar jaar later 180 graden gedraaid.
Geen gemakkelijke klus want zo'n bank weegt al snel duizend kilogram.
Nu zijn de rapen gaar bij de passant die iedere dag over de brug wandelt.
Als je nu voor de open brug wacht kan je niet meer even makkelijk gaan zitten.
Uiteindelijk wordt er een compromis bedacht: een bank naar de straat, de andere naar het water. En om de twee duidelijk te scheiden wordt er een elektriciteitskast tussen gezet.
Resultaat: Een wonderlijk conglomeraat van Hollands polderen.
Het top-down bottom-up bankstel.
Bezwaarlijk? Helemaal niet. Behalve dan dat je zulke ontwikkelingen ook kunt voorzien. Had de banken iets lichter gemaakt zodat er niet elke keer een kraan aan te pas moest komen. Had ook wat meer speelruimte gecreëerd om de banken te kunnen verplaatsen.
Kortom had iets meer open eindjes aan de inrichting van dit publieke domein gegeven.
Want dat helpt bij het overbruggen (sic) van die kloof tussen overheid en burger in het ontwerpen aan de stad.
Biedt genoeg ruimte om te spelen. Zorg voor plannen met rafelranden.
Geef kleine initiatieven de ruimte.
Maak stedenbouw met open eindjes!